Post-corona: Massaal op de Fiets?
Verslag en analyse van de FC bijeenkomst – 15 oktober, 2020
De komende jaren zal het fietsonderzoek (1) nadrukkelijk gericht moeten zijn op het fietsen als onderdeel van de gehele mobiliteit (ov, auto, etc.), en bovendien (2) oog hebben voor het verschil tussen stedelijk-centraal gebied en ruraal-perifeer gebied, met ten slotte (3) aandacht voor sociaal, economische en culturele inclusie. Deze drievoudige conclusie kan getrokken worden uit de online bijeenkomst van de Fietscommunity ‘Post-corona: Massaal op de Fiets? Onder voorzitterschap van Nico van Buren (Platform31) en onder grote belangstelling – er waren ruim 100 aanmeldingen uit de ‘community’ – passeerde een breed scala aan onderwerpen de revue over fietsen in het (post-)corona tijdperk.
De eerste van drie sprekers, Ori Rubin ging (UvA) ging nader in op het fenomeen thuiswerken. Wat zijn de ervaringen van (voormalige) forenzen die door de coronacrisis zijn overgestapt naar thuiswerken? Het blijkt dat vooral degenen die per fiets naar en van hun werk gingen, het forenzen erg missen. Download zijn presentatie…
De tweede spreker, Matthijs de Haas (KiM) presenteerde de resultaten van recent onderzoek op basis van inzichten uit het Mobiliteitspanel Nederland (MPN). Er wordt sinds de coronacrisis iets positiever over de fiets gedacht, maar zelfs veel positiever over de auto, terwijl het openbaar vervoer duidelijk kampt met negatieve beeldvorming. Download zijn presentatie…
Niels van Oort (Smart Public Transport Lab TU Delft) beschouwde fiets en openbaar vervoer als vrienden. Op basis van zijn treinreizigersonderzoek met NS, constateert hij voor halverwege dit jaar als gevolg van de coronacrisis een verschuiving van trein naar fiets en thuiswerken, maar vooral naar de auto. De rol van de trein heeft sterk aan betekenis verloren. Het fiets-treinsysteem heeft het dan ook zwaar te verduren. Download zijn presentatie…
De sprekers waren voorzichtig met hun toekomstverwachtingen. Of het reisgedrag zal veranderen in het (post-)corona tijdperk valt nu nog niet te zeggen. Er zijn daarvoor te veel onzekerheden in het spel. Niels van Oort benadrukte echter dat de toekomst onzeker mag zijn, maar dat dit gegeven ons onderzoekers niet ontslaat van de verplichting om na te denken over hoe de toekomst zou moeten zijn. Sommigen ‘in de zaal’ vroegen zich af of de recente voorstellen om het ov-aanbod te reduceren getuigen van een wenselijke toekomst conform de presentatie van Niels. En wat zou deze uitholling trouwens betekenen voor de toekomst van de fiets, die zo toch een vriend zou kunnen gaan verliezen?
Daarop aansluitend liet Rob van der Bijl (Favas.net / Universiteit Gent) ter afsluiting van de bijeenkomst zijn licht schijnen op de vraag over de toekomst van het fietsonderzoek – waar moet dat onderzoek heen? Uit de presentaties is overduidelijk gebleken dat het fietsen sterk samenhangt met het gebruik (al dan niet vanwege de coronacrisis) van andere vormen van mobiliteit, in het bijzonder de auto en het openbaar vervoer, en de wijze waarop de werkgelegenheid is georganiseerd (zoals meer thuiswerken door de coronacrisis). Dit rechtvaardigt voor het toekomstig fietsonderzoek een brede oriëntatie. Dus onderzoek naar het fietsen in relatie met zowel de andere vormen van vervoer, als de sociaaleconomische en culturele context.
Tot nu toe is het (post-)coronaonderzoek naar mobiliteit vooral gebaseerd op de landelijk cijfers en daarbij behorende gemiddelden, zo bleek uit de presentatie van Matthijs de Haas. Rob van der Bijl vervolgt; dat is op zich niet verkeerd, maar wel beperkt in de zin dat het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer voor stedelijke gebied en ruraal gebied als hetzelfde, of dan toch tenminste als vergelijkbaar wordt gezien. Noch voor fietsen, noch voor openbaar vervoer echter is deze zienswijze helemaal gerechtvaardigd. Zo vertegenwoordigt (pré-corona) het landelijk gemiddelde van ov-gebruik slechts luttele procenten van het totaal aantal verplaatsingen, terwijl in stedelijke gebied, en zeker in de grotere centra het aandeel openbaar vervoer aanzienlijk is; de (post-)coronacijfers van Matthijs de Haas lijden aan een vergelijkbare vertekening, en daarmee onderwaardering van ov-gebruik. Voor het fietsen geldt dit tot zekere hoogte ook. Zo blijkt uit zijn gepresenteerde cijfers dat medio dit jaar de fiets veel meer gebruikt is om het ‘BTM’ (bus-tram-metro) te substitueren, dan de trein. Maar wat zeggen deze cijfers werkelijk? Volgens Rob van der Bijl niet veel, want de trein is overwegend voor langere afstanden (tussen de steden), terwijl BTM vooral een aandeel in lokaal openbaar vervoer heeft. Het leeuwendeel van de treinritten zijn veel te lang om te fietsen, terwijl de BTM-substitutie cijfers vertekenen, omdat de B (van bus) ook betrekking heeft op bijvoorbeeld lange ritten in ruraal gebied. De door Niels van Oort gepresenteerde cijfers zijn op vergelijkbare wijze ambigue, omdat ze slechts betrekking hebben op het treingebruik (en dus niet op het gebruik van BTM).
Voor toekomstig fietsonderzoek moet volgens Rob van der Bijl daarom een scherp onderscheid worden aangebracht tussen aan de ene kant onderzoek naar het fietsen in de stad, de stedelijke centra en de omliggende stedelijke regio’s, en aan de andere kant het fietsen in perifere rurale gebieden, inclusief de kleinere steden en dorpen. Alleen zo kan de (toekomstige) rol van het fietsen in het algemeen en de combinatie fietsen-ov in het bijzonder goed worden begrepen.
Ten slotte wees Rob van der Bijl op een beperking van het onderzoek van Ori Rubin naar thuiswerken en minder fietsen. Dat onderzoek blijkt gebaseerd op een online enquête onder uitsluitend reeds thuiswerkende werknemers, en veelal hoogopgeleid en vaak werkzaam binnen overheid, onderwijs, onderzoek en IT. Thuiswerken van hoger opgeleiden is zeker van invloed op het fietsen in het (post-)corona tijdperk, maar de betekenis van de fiets in dat tijdperk voor lager (of betere gezegd: voor vak- en anders opgeleiden) blijft zo buiten beeld. Dat geldt uiteraard voor het overgrote deel van de bevolking dat werk heeft dat ongeschikt is om thuis te verrichten en niet te vergeten voor al diegenen zonder werk, of met marginaal werk. Dat laatste vindt ook wel thuis plaats, maar zal toch minder snel zichtbaar worden in online enquêtes die alleen toegankelijk zijn voor hen met voorhanden ICT-voorzieningen. Wil men met toekomstig fietsonderzoek het (post-)corona tijdperk werkelijk doorgronden, dan moeten alle vormen van werkgelegenheid en bijbehorende situaties worden onderkend. Dit vereist dat dit onderzoek zich nadrukkelijk oriënteert op maatschappelijke inclusie, dat wil zeggen op het vraagstuk van sociale, economische en culturele toegankelijkheid.
Download de presentaties van Ori Rubin (UvA), Matthijs de Haas (KiM) en Niels van Oort (TU Delft).